Als een zware aardbeving zijn dorp in West-Turkije treft, ziet Sinan zijn negenjarige zoon Ismail van grote hoogte een smak maken. Pas vier dagen later wordt de jongen onder de puinhopen gevonden – hij leeft nog, dankzij de hulp van hun eveneens bedolven Amerikaanse buurvrouw die hem water heeft gegeven tot zij stierf. Sinan komt met zijn gezin in een Amerikaans opvangkamp terecht. Het kost hem grote moeite zich aan te passen: zijn Koerdische afkomst – waar hij trots op is – is van geen enkel belang in deze omgeving waar iedereen een nobody is. En in zijn ogen worden zijn kinderen er negatief beïnvloed door de Amerikaanse cultuur.