Waterwolven gaat over stormvloeden, dijkenbouwers en droogmakers, over mensen die al eeuwenlang proberen te voorkomen dat Nederland door het water wordt opgeslokt. Het gaat over de Friezen die terpen bouwden in de Waddenzee, over monnik Willem van Saeftinghe die op blote voeten de Zeeuwse slikken in trok om klei op hopen te scheppen, en als ridder meevocht tijdens de Guldensporenslag. Het gaat over Andries Vierlingh, Brabants dijkgraaf en vader van zes kinderen, over molenmaker Jan Adriaanszoon Leeghwater, die valse kerkklokken voor de Amsterdamse Zuiderkerk ontwierp, over baggeraar Adriaan Volker, die voortijdig een boottocht met prins Frederik verliet, zodat hij gewoon thuis kon eten. Het gaat over Nicolaas Cruquius, een hopeloze hypochonder en vrijgezel die de gevaarlijke Haarlemmermeer wilde temmen. Net als Jan Anne Beijerinck, die het water werkelijk zag zakken en overblijfselen van huizen en kerken tevoorschijn zag komen die het meer in de loop der jaren had opgeslokt, als braaksel uit een maag. Cornelis Lely streed een leven lang voor een dijk dwars door zee, terwijl Johan van Veen niet alleen het Deltaplan maakte, maar ook voorganger werd van een sekte, terwijl hij toch echt atheïstisch was opgevoed. Een geloof in God, dat hadden de mannen gemeen, en anders wel een geloof in de maakbaarheid. Tot laat in de twintigste eeuw, totdat de samenleving seculariseerde, en de maakbaarheidsgedachte door postmodernisten opzij werd gezet. Totdat de dreiging van het water ernstiger werd dan ooit. Het wachten is op de volgende stormvloed. Deze verhalen maken Waterwolven tot een zeer rijke geschiedenis van Nederland.