Wat hebben een oude Haagsche kleermaker, een dweperig meisje van vijftien, een wereldvreemde oceanograaf in New York en een man die toeleeft naar een duik in de angstaanjagende diepten van de Atlantische Oceaan met elkaar te maken? Ze zijn verbonden door hun gedachten aan de vrouw wier lichaam nu al twee jaar lang op de zeebodem ligt – nog steeds niet geborgen uit het scheepje waarmee ze een nieuw leven tegemoet dacht te varen. De achterblijvers leven verder, in beslag genomen door hun eigen dagdromen, herinneringen en ambities; ze nemen beslissingen of denken die te nemen en zijn in verwarring door gevoelens van schuld en wraak. Hoe goed kan men een ander kennen, zelfs iemand die heel nabij lijkt te zijn?