Wie aan de Bijbel denkt, denkt meestal aan een boek. Maar de Bijbel is geen boek in de gewone zin van het woord. Het is niet eens een verzameling boeken, maar een bundel teksten van uiteenlopende ouderdom die pas in de Middeleeuwen zijn samengebonden in één kaft. De Bijbel heeft ook geen individuele auteur. De afzonderlijke hoofdstukken – de 'boeken' – dragen de namen van profeten en koningen, maar zij waren niet de schrijvers. De teksten zijn niet het werk van bevlogen zieners, maar van ambachtslieden, schrijvers van beroep. Karel van der Toorn vertelt hun verhaal, voor het eerst. Dankzij zijn kennis van het spijkerschrift kan Van der Toorn het werk van de joodse professionals van het geschreven woord vergelijken met de schrijfgewoonten in het Oude Egypte en Mesopotamië. Zo komt hij tot een duidelijk beeld van de methodes, uitgangspunten en materialen die gehanteerd werden bij het schrijven van de bijbelse teksten. Van der Toorns historische observaties werpen nieuw licht op onder meer de boeken Deuteronomium en Jeremia. Een fascinerend boek dat ons meevoert naar de intellectuele milieus van voor onze jaartelling.