Een ijskoude ochtend in Engeland, januari 1961. De moeder van de achtjarige Anna verdwijnt met een vluchtige kus en een laatste groet door de met ijs beslagen ruiten. Later die dag hoort Anna dat haar moeder bij een ongeluk is omgekomen. De volwassenen hullen zich in stilzwijgen en het lijkt erop dat de herinnering aan haar moeder uitgewist moet worden. Dezelfde morgen komt er een spionagezaak aan het licht, warbij allerlei doodgewone mensen betrokken blijken te zijn. Zo komt Anna's broer Peter tot de conclusie dat ook hun moeder – een vluchtelinge uit Oost-Duitsland – een spionne was.