West-Vlaanderen, anno 1910. Het gezin De Belder laat de armoede achter zich en zet de grote stap in het onbekende. Met het schip De Kroonland zullen ze de oversteek wagen naar Amerika. Maar de meningen over het land van belofte zijn verdeeld. Vader en Alexander zijn rotsvast overtuigd van het betere leven dat hen daar wacht. Maar moeder is bang, en ook Adriaan deelt het enthousiasme van zijn tweelingbroer niet. Zo onbesuisd als Alexander is, zo afwachtend is hij. Toch is Adriaan de enige die daadwerkelijk in New York terechtkomt. Hij is moederziel alleen, wordt er meteen bestolen, kan niemand verstaan. Adriaan voelt zich doodongelukkig in de wereldstad. Hij haat de drukte, de massa, de smerigheid, de kleffe hitte en heeft heimwee naar de boerderij, de velden en de geur van vers stro. Het enige wat hij wil, is zo snel mogelijk geld verdienen om terug te keren naar zijn familie. Maar dan ontmoet hij Jack. En alles verandert. Schitterend realistisch relaas over de emigratie naar Amerika en over een langzaam ontluikende homoseksualiteit. In het eerste deel van dit tweeluik maken de lezers kennis met de stugge, in zichzelf gekeerde Adriaan. Door zijn ogen ervaren we hoe moeilijk het is om ontheemd te zijn, en ver verwijderd van alles wat bekend is en vertrouwd. Pas als Adriaan onder de hoede wordt genomen van Jack, raakt hij langzaam geïntegreerd in een voor hem totaal nieuwe wereld.