Weemoed verdwaalt in digitale tijden, vrouwen zijn op talloze manieren superieuze wezens, het lichaam wordt verkend van kruin tot aars, de liefde wordt bezongen in al haar schakeringen van verheven tot laag bij de grond. Steeds meer komt de mens die in al zijn lamentabele vleselijkheid bedreigd wordt door een almaar wreedaardiger wereld centraal te staan in Gruwez' poëzie. En dat alles is gedrenkt in een idioom dat uitbundig maar ook ondergangszwanger geurt naar gordijnen van purperfluweel.