Na jarenlang verwaarloosd te zijn geweest door het jongetje dat ooit veel van hem hield, neemt Winkie het lot in eigen handen. Hij werpt zich van zijn plank, springt het raam uit en trekt het bos in. Maar net als hij de geneugten van mobiliteit, onafhankelijkheid en zelfs ware liefde heeft ontdekt, raakt hij verstrikt in een samenleving die is dolgedraaid door angst en paranoia. Zijn teerbeminde wordt door een gestoorde professor gestolen. Winkie bevindt zich in zijn blokhut en wordt plotseling omsingeld door FBI-agenten die hebben vastgesteld dat híj het meesterbrein achter tientallen terroristische aanslagen is. Met grof geweld wordt hij overmeesterd en later doodsbang en verward voor het gerecht gesleept. Daar moet hij het in een oneerlijk verbaal gevecht opnemen tegen retorische grootheden als Galilei, Socrates en Oscar Wilde.