Voor schrijfster en reizigster Arita Baaijens is Darfur, een deelstaat in West-Soedan, al jarenlang een begeerd reisdoel. De duizenden jaren oude karavaanweg tussen Egypte en Soedan loopt erdoorheen en in oude reisverslagen wordt melding gemaakt van ruïnesteden tegen steile berghellingen, ontoegankelijke streken met uitgebluste vulkanen en woestijnnomaden. Ver weg van de bewoonde wereld moet een oase in de zandzee liggen, met duizend palmbomen en een meer. Aangetrokken door de verhalen en benieuwd naar achtergronden van de hongersnoden en etnische conflicten in het gebied, reist de schrijfster met een woestijngids, twee bewapende beschermers en kamelen door het voormalige sultanaat. De reis verloopt niet zonder problemen. Al snel dwarsbomen de drie nomaden alle plannen: kaart en kompas vertrouwen ze niet, de ruïnesteden bestaan niet, de vulkaanbergen worden bewoond door een vijandige stam en de prehistorische rotstekeningen liggen te ver uit de route. Ondanks de vele problemen onderweg ontstaat een hechte band tussen de schrijfster en haar begeleiders, zozeer dat de gids het jaar daarop weer meegaat. Ditmaal vergezellen de twee een handelskaravaan van vierhonderd kamelen van Soedan naar Egypte. Al reizende ontdekt de schrijfster dat het nomadenbestaan springlevend is in Darfur. Ondanks tegenwerkende politici en sombere prognoses van hulpverleners volharden mensen in een zwervend bestaan dat volgens buitenstaanders ten dode is opgeschreven. Maar nomaden laten zich door anderen de wet niet voorschrijven en blijven doen wat hun voorvaderen ook al deden: door de woestijn trekken met schapen en kamelen.