In de bundel "Wonen in de vloed" kijkt Bontridder terug op wat architectuur voor hem betekend heeft en betekent. De gedichten kunnen beschouwd worden als overwegingen en standpuntbepalingen van de architect-dichter. Hij verwijst hierbij naar een aantal gebouwen die aan de hand van enkele schetsen concrete objecten van architectuur in beeld brengen. Hij opent zijn bundel met het volgende Rilke-citaat: 'Das ist die Sehnsucht: wohnen im Gewoge / und keine Heimat haben in der Zeit ...'. Dit citaat vertolkt op indringende wijze het gevoel van de architect-dichter en inspireerde hem tot zijn bundeltitel. Abert Bontridder (Anderlecht, 1921) is architect én dichter. Hij was redactielid van het belangrijke tijdschrift Tijd en Mens (1949-1955). Vanaf 1951 publiceerde hij verscheidene poëzie-uitgaven, o.a. Dood hout (1955) en Zelfverbranding (1971). In 1973 verscheen de verzameling Gedichten 1942-1972. Latere publicaties zijn o.m.: Huizen vieren haat (1979), Is de acacia mij bekend (1999) en als laatste De tuinen van Naxos (2004). Naast talrijke artikelen in tijdschriften over architectuur publiceerde Bontridder Dialoog tussen licht en stilte (1963) en Gevecht met de rede. Léon Stynen. Leven en werk (1979). 'Albert Bontridder overvalt mij en laat mij niet los. Het is niet genoeg verkondigd dat Bontridder de boeiendste, de volledigste dichter in Vlaanderen is sedert Tijd en Mens.' Willy Roggeman