Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) stonden aan beide zijden van het front industriële grootmachten. In deze bloedige loopgravenoorlog werden voor het eerst op grote schaal machinegeweren, tanks, gas, vliegtuigen en vlammenwerpers ingezet. Het was de eerste oorlog waarin door het gebruik van de telefoon de hoge officieren niet meer zelf aan het front aanwezig hoefden te zijn. De vroeger haast spreekwoordelijke band tussen soldaat en officier viel hierdoor weg. Het individu ging in de moderne, geïndustrialiseerde oorlogvoering volledig ten onder. Daardoor vroeg die oorlog, ondanks alle machinale hulpmiddelen, vooral geestelijk nog veel meer van een soldaat, dan voorgaande oorlogen. Er is veel over de doden, zieken en gewonden van deze oorlog geschreven, maar vaak geeft men alleen de naakte cijfers of gaat de aandacht uit naar de medische stand van zaken en niet naar de patiënten. In ZACHT EN EERVOL gaat historicus Leo van Bergen dieper in op de psychische en lichamelijke ontberingen van de soldaten aan weerszijden van het westelijk front in de Grote Oorlog.