Een wanhopige zeemansvrouw schrijft in 1664 haar man op een oorlogsschip van Michiel de Ruyter, een ongeruste jongen in Vlissingen smeekt zijn broer in West-Indië om thuis te komen,een bezorgde moeder schrijft haar zoon op de slavenpost Elmina toch flink zijn best te doen en een zekere Jetje in Paramaribo richt een desperate liefdesbrief aan de zeeofficier die haar verlaten heeft. Het zijn maar een paar van de aangrijpende brieven in dit boek. Ze stammen alle uit het archief van de Engelse admiraliteit in Londen; ooit werden ze in beslag genomen op gekaapte Nederlandse schepen.