Wanneer José Buitendijk in Esta een column leest van Çilay Özdemir, herinnert ze zich haar klasgenootje uit de brugklas en stuurt haar een brief. Er ontstaat een levendige correspondentie tussen de twee vrouwen en de oude vriendschap leeft op. José groeide op in een dorp en haar jeugd speelde zich af rond de kerk. Çilay kwam als tienjarige uit Turkije en probeerde in Nederland haar eigen plek te vinden, wat soms lukte en soms ook helemaal niet. Tegen de tijd dat zij elkaar weer treffen, woont Çilay als single in Amsterdam, en José met man en kinderen in de Hoeksche Waard. Ze schrijven elkaar over hoofddoekjes versus zondagse hoedjes, over klederdracht en boerkas en kerk en moskee, maar ook over relaties, kinderen en werk. Soms zijn ze het eens, maar vaker niet, en dat levert een buitengewoon levendige discussie op.