'Zichtbare en onzichtbare religie': deze titel getuigt van een brede opvatting van het woord 'religie', Een opvatting die erkent dat religie is uitgewaaierd naar het individuele domein en dat het transcendente er een minder grote rol speelt. Deze uitwaaiering kent aan het begin van de eenentwintigste eeuw nog een aantal verbijzonderingen. Op de eerste plaats is er sprake van nieuwe spiritualiteit. Alhoewel er amper consensus bestaat over een omschrijving van dit begrip, wordt toch vaak verwezen naar een geïndividualiseerde vorm van religie (waarin de ervaring centraal staat), waarbij de transcendente werkelijkheid aangetroffen wordt in de immanente wereld: het zelf, de ander en de natuur. Op de tweede plaats wordt deze nieuwe spiritualiteit, daar waar het gaat om de zelfgerichtheid ervan, vaak in verband gebracht met het narcistisch karakter van de huidige samenleving. Met name jongeren zouden geleid worden door ik-gerichtheid, een gevoel van importantie, intolerantie ten aanzien van eigen zwakheden en hoogmoed.