De Nederlandse dichtkunst van vandaag de dag heeft een bijzondere status bereikt: alles kan en alles mag. Zelfs erotiek. Dat is tijden anders geweest. Dichters dichtten in hun jonge jaren baldadig en lacherig erotisch, om zulk 'Venus ghejancksels' later schroomvallig toe te dekken: erotische gedichten waren eeuwenlang jeugdzonden. Na de Tweede Wereldoorlog begon dat te veranderen. Met name in Vlaanderen mocht poëzie vol zijn van lichamelijk verlangen. Waarom prikkelen Vlaamse dichters vaker de zinnen dan hun noordelijke buren? En waarom dichten zo weinig vrouwen erotisch? De eerste bloemlezing uit de Nederlandse zinnenprikkelende poëzie van de naoorlogse jaren belicht zowel wulpse wellust als ingetogen lichamelijke liefde, zowel expliciete erotiek die van het blad spat, als sober, verhullend verlangen. Met gedichten van W.F. Hermans, Anna Blaman, Hugo Claus, Lucebert, Herman de Coninck, Kees Ouwens, Christine D'haen, Maria van Daalen, Elly de Waard, Erik Spinoy, Nachoem M. Wijnberg, Menno Wigman, Joost Zwagerman en vele anderen.