« Waarom bleef ze zijn geur ruiken? Waarom bleef ze de aanraking van zijn lippen in haar hals voelen? Waarom bleef ze de smaak van zijn kussen in haar mond proeven? Waarom bleef ze al die dingen met zich meedragen, terwijl hij was verdwenen? Alles was weg: zijn vlees, zijn bloed, zijn geur en zijn lippen. Hij had alles meegenomen, waarom was er dan toch nog iets van hem overgebleven? Maar was er wel iets van hem overgebleven? Was het niet haar eigen geur? En die aanraking, was dat niet haar eigen huid die ze voelde? En die smaak, was het niet haar eigen speeksel dat ze proefde? »