Zola Jackson, een oude onderwijzeres, is zwart, weduwe en woont met haar hond Lady in New Orleans. Ze heeft een hekel aan de Amerikaanse truttigheid van de leeghoofdige, roddelzieke buurvrouwen met hun Tupperware parties en geblondeerde haren. Zola doet daar niet aan mee en houdt zich op de been met bier. Als de orkaan Katrina New Orleans nadert, bespreekt de oude dame met haar hond de maatregelen die ze moeten nemen (voedsel, water, batterijen, schone kleren). Hoe hoger het water stijgt, des te dieper daalt Zola af naar de plekken waar in haar herinnering de grootste ellende is verstopt. Het dédain waarmee zij en haar gezin door de buren werd bekeken, omdat ze te zwart waren. De vijandigheid jegens haar zoon wiens liefje een mooie jongen was. Het feit dat haar jongen zijn blanke vader nooit heeft leren kennen.‘Net als jij kan ik ruiken wie deugt en wie niet’, zegt Zola tegen haar hond, wanneer reddingswerkers in een soort mediaspektakel proberen haar van het dak af te halen. Zola weigert. Haar hond mag niet mee, en die kan ze onmogelijk achterlaten. Leroy schetst het leven van de oude lerares in een beeldende, suggestieve taal. Haar verhaal is nergens melodramatisch, ook als zij over haar meest persoonlijke rampen vertelt, of die van New Orleans, of die van het gekleurde Amerika.