In Zolang ik leef, het debuut van Helga Walop, staat een bont gezelschap centraal. Zo zoeken de jongetjes van de Kaai schatten rond een moerbeiboom. De blinde vrouw Noor poetst koper en gaat graag naar het aquarium. Een klein meisje ontdekt de wereld doordat haar opa de dingen duidt. In dit boek vol fijnzinnige en verbeeldingsvolle miniaturen krijgen Helga Walops personages echter te maken met een verandering. Geleidelijk of abrupter dringt zich iets in hun leven waarop ze geen greep hebben. Ze worden geconfronteerd met de vergankelijkheid van hun wereld. Voor de jongetjes dreigt het pensionaat. De blinde vrouw krijgt haar gezichtsvermogen terug. Hoe hou je dan vast aan de moerbeiboom, aan het tastend door de kamer gaan? Kun je wat wegvalt trotseren met taal?