Sinds dagen hebben ze geen woord meer tegen elkaar gesproken, Soloetsj en zijn vrouw Mergan. Op een avond legt hij zich bij de oven te slapen; de volgende ochtend is hij geruisloos verdwenen. De plek naast Mergan is leeg: Soloetsj heeft zijn familie verlaten. Mergan staat er nu alleen voor. Hadjer, haar twaalfjarige dochter, wordt uitgehuwelijkt aan een oude man. Ebroo, de jongste zoon, raakt verwikkeld in de intriges van een gehaaide speculante die haar oog heeft laten vallen op de gemeenschappelijke landbouwgrond van de dorpsbewoners. Abbas, de oudste zoon van zeventien, maakt een totale gedaanteverandering door als hij op een nacht, achternagezeten door een kameel, in een waterput vol slangen valt. Hij zal nooit meer een woord spreken. In indrukwekkende beelden wordt het uiteenvallen van een traditionele gemeenschap en de verpaupering van een dorp in de noordoostelijke woestenij van Iran neergezet.