Beschreef Konrád in Geluk zijn herinneringen aan de jodenvervolging en de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog, in deze tweede `autobiografische roman pakt hij de draad op in 1945. Hij schrijft over zijn studententijd, over het beslissende jaar 1956, over het ontstaan van zijn schrijverschap en de donkere vijftien jaren waarin hem in Hongarije een publicatieverbod was opgelegd. Op meesterlijke wijze tekent Konrád de sfeer van de vier decennia communistisch regime. De kernvraag die hem bezighoudt, en niet alleen daar waar hij openhartig over zijn drie huwelijken schrijft, is: waar voel ik mij thuis? Tweemaal krijgt hij de mogelijkheid om naar het Westen te emigreren. Beide keren besluit hij te blijven. Alleen een groot schrijver kan zó helder vertellen over de levensvragen waarmee hij zich geconfronteerd zag in jaren van onderdrukking én in die van vrijheid. Konrád over Zonsverduistering: `In dit boek vertel ik het verhaal van mijn leven, tot de dag van vandaag, waarbij ik om sommige verhalen heen schaats of die alleen even aanraak, me troostend met de gedachte dat ik nog wel de gelegenheid zal krijgen ze te bezoeken, dat we elkaar nog wel zullen ontmoeten iets wat ik ook de doden op het kerkhof dreigend toevoeg. Mijn leven? Ik ben geboren in 1933; ik was zes jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak en elf toen ik als gevolg van geluk en vindingrijkheid in leven bleef. Ik was twaalf toen ik het nationaal-socialisme overleefd bleek te hebben. Ik was vijftien in het jaar van de krachtdadige invoering van het communisme, werd daarna samen met het regime ieder jaar ouder, en was zesenvijftig toen het eindelijk de geest gaf. Het leven was traag. Ik vond dat niet erg -- dat wat vanzelf komt is wel genoeg. Alles wat belangrijk is, komt voort uit de beslissing die ik in mijn puberteit heb genomen: dat ik schrijver wilde worden. Een rij boeken: een voortdurende strijd tegen een engel die door het lot tegenover mij was gezet. Ik stap voort in de openbaarheid, markeer mijn sporen, maak mijn stations zichtbaar.