Wanneer Mati’s moeder in een verpleeghuis belandt, ruimt Mati haar huizen leeg: huizen waar de troep zich kamerhoog heeft voortgeplant en waarin ieder voorwerp – de pianokruk, het emaillen pannetje – haar terugvoert naar haar eigen, onveilige, jeugd en haar voorgeschiedenis. Die wordt door Karlijn Stoffels opgeroepen in een prachtig mozaïek van verhalen. Over de overgrootmoeder, geboren uit een zoete geheime liefde. Over de grootvader die als advocaat in de oorlog Portugese joden redde. En natuurlijk over de moeder, wier gekte man en kinderen radeloos maakt maar die uiteindelijk schittert in een ontroerend portret. En steeds wordt er gezongen: kinderversjes en smartlappen, droevige Jiddisje liedjes die van ver komen en die bijna niemand verstaat.