'Mannen, ge moet ervoor opletten. Ne keer dat ze denken dat ze u voor hen alleen hebben laten ze allemaal hunne wolventand zien. (...) Dames, als er al een God bestaat dan is het zeker niet diegene die wij bij de nonnen moesten aanbidden. Wiens stigmata we van zijn plaasteren afgietsel om beurten moesten afstoffen, inclusief de palmiers links en rechts van Hem. Het is niet diegene wiens lichaam wij in de vorm van een overjaarse hostie op onze tong lieten leggen iedere ochtend na het wassen en voor 't ontbijt. Wél is het de beet van de wolventand. En daarvan geneest ge niet.' Zo begint het briefje waarmee Helena haar schoolvriendinnen van het pensionaat van het Heilig Hart bedankt voor de klasreünie die ter ere van haar werd georganiseerd. Deze roman beschrijft een veertigtal jaar leven van een handvol vrouwen. Hun visie op de man en zichzelf is in die veertig jaar door het leven zelf grondig bijgestuurd...