Op 9 november 1983 verlaat biermagnaat Alfred Heineken zijn kantoor in Amsterdam. Buiten wordt hij overmeesterd door een aantal mannen. Samen met Ab Doderer, zijn vaste chauffeur, wordt hij een busje ingesleurd en afgevoerd. Diezelfde avond ontvangt de politie een brief waarin de ontvoerders het losgeld eisen: bijna 35 miljoen gulden. Gert van Beek werkt op dat moment als hoofdinspecteur bij de Amsterdamse politie. Hij geeft leiding aan het team dat de ontvoering moet beëindigen. In "Meneer Heineken, het is voorbij" beschrijft Van Beek drie uiterst spannende weken. Anders dan Peter R. de Vries in zijn bestseller, schetst hij de ontvoering vanuit het perspectief van de Amsterdamse recherche. Hij laat zien voor welke complexe opdracht de politie stond. Hoe konden ze de ontvoerders te slim af zijn? Hoe hielden ze de vele media op afstand? En welke strategie zouden ze moeten volgen om Heineken en Doderer levend vrij te krijgen? Op 30 november worden Heineken en Doderer gevonden in een loods niet ver van Amsterdam. Ze leven nog. Twee van de vijf ontvoerders worden meteen gepakt, een meldt zich later vrijwillig bij de politie. Ontvoerders Willem Holleeder en Cor van Hout ontkomen. Zij worden na intensief speurwerk van de recherche in februari 1984 in Parijs opgepakt.