Gogol's 'Dode zielen' is tegelijk een van de meest geslaagde én betreurenswaardige romans uit de wereldliteratuur. Meest geslaagd omdat de roman door zijn held, gentleman-oplichter Tsjitsjikov, eenzelfde onvergetelijke status verworven heeft als Don Quichot, Anna Karenina en Madame Bovary. Meest betreurenswaardig omdat Gogol zijn onweersproken meesterwerk niet alleen niet voltooide maar bovendien voor een groot deel aan het vuur prijsgaf. Gogol (1809-1852) maakt kunstig gebruik van het gegeven dat er in het tsaristische Rusland maar eenmaal per drie jaar een telling en opgave van lijfeigenen voor de belasting was. Tsjitsjikov beseft dat de namen van de in de tussentijd overleden lijfeigenen geld waard zijn en dat hij daar dus een hypotheek op kan nemen, als hij ze te pakken krijgt. Roofkapitalisme en hypotheekzwendel avant la lettre dus: een geniale satire op de kleinheid van het mensdom. Wie anders dan Gogol zou hebben kunnen bedenken dat een landeigenaar de prijs van zijn dode timmerman opdrijft omdat die zijn vak zo goed verstond? Aai Prins tekent voor deze nieuwe vertaling van 'Dode zielen' en voltooit daarmee haar Gogol-project (in 2012 verscheen haar alom bejubelde en tevens bekroonde nieuwe vertaling van Verhalen en novellen). Er bestaan meer vertalingen van 'Dode zielen', maar die in de Russische Bibliotheek van Van Oorschot bevat als enige ook alle fragmenten die Gogol aan het vuur liet ontsnappen, plus een aantal brieven van de schrijver aan vrienden en kennissen, waarin hij over zijn meesterwerk vertelt.