Hamburg, 13 mei 1939. Negenhonderd en dertig Duitse joden, onder wie Hannelore Klein en haar ouders, schepen zich in aan boord van de St. Louis. Ze hebben duur betaald voor wat wellicht de laatste kans is om te ontkomen aan de pogroms van het naziregime. Twee weken later, in de vroege ochtend van 27 mei, bereikt het schip Havana, de gedroomde asielhaven – maar de Cubaanse regering weigert de passagiers toe te laten. Er volgen eindeloze onderhandelingen, waar de hele wereld zich mee bemoeit, zonder resultaat. Het schip keert terug en Hannelore zal haar twaalfde verjaardag op zee moeten vieren. Uiteindelijk verklaren België, Frankrijk, Nederland en Engeland zich bereid de vluchtelingen op hun grondgebied toe te laten. De familie Klein treft het slecht, zij belandt in Nederland en krijgt onderdak in het Amsterdamse Lloyd Hotel. Het is slechts een tussenstap in een noodlottige reis die zal voeren langs o.a. Westerbork, Theresienstadt, Auschwitz en Mauthausen. Alleen Hannelore overleeft. Na een maandenlange terugreis, helemaal alleen door Duitsland en Frankrijk, belandt ze ten slotte in haar ‘thuishaven’ Amsterdam.