Jeruzalem, de winter van 1959. Shmuel Ash besluit zijn studie (en zijn geplande afstudeerproject waarin hij zich vooral richt op de rol van de mysterieuze Judas) af te breken. Tegelijkertijd verlaat zijn vriendin hem om met zijn beste vriend te trouwen en blijkt dat zijn ouders hem niet meer financieel kunnen ondersteunen. Shmuel heeft er genoeg van en wil Israël verlaten, maar dan ziet hij een advertentie die hem de mogelijkheid geeft om in Jeruzalem te blijven, ook al mag hij niemand vertellen waar hij is. Hij komt terecht in het huis van een oude man, Gerschom Wald. 's Nachts leest Shmuel hem voor; ze praten over het zionisme en het conflict tussen de Joden en de Arabieren. Ze praten, kortom, over God en de wereld. In het huis van de oude man ontmoet Shmuel ook de ondoorgrondelijke Atalja Abrabanel, wier overleden vader een van de leiders van de zionistische beweging was. Direct is hij van zijn stuk gebracht door de schoonheid en ongenaakbaarheid van deze vrouw. Langzaam weet hij het geheim van de relatie tussen de oude man en Atalja te ontrafelen