In Dat het zo hoorde is een antiburgerlijke stem aan het woord die een groot verlangen naar romantiek lijkt te verbergen. Een stem vol angst voor de dood en voor de leegheid van het bestaan, maar meer misschien nog voor het verleden. Uit die angst en onmacht ontstaat de wens om gebroken te worden: door de dag of door de nacht, als het maar leidt tot vergeten. De dichter ziet echter de onmogelijkheid van zijn verlangen in, immers: 'Nooit kan iets zo ver vergeten worden dat het niet weer opnieuw kan worden bedacht'. Dat het zo hoorde bevat gedichten over het liefdesverdriet van een vreemde snuiter en de doodswens van een met zichzelf spottende dwaas, het is poëzie over een stadse huismus met de vleugels van een zwaan, die verbaasd toekijkt hoe hij genoegzaam kan dobberen op de golven van zijn herinnering en zijn verbeelding. In de bundel worden traditionele verstilde gedichten afgewisseld met kortademige gedichten vol lange beeldrijke zinnen.