De middeleeuwse abdij van Egmond was het oudste en lange tijd enige religieuze en culturele centrum van het graafschap Holland. Rond 925 stichtte graaf Dirk I in Egmond een klooster voor nonnen. Zijn zoon Dirk II verving dit houten klooster door een benedictijner mannenklooster. In de eerste eeuwen van haar bestaan was de band tussen de abdij en de graven van Holland zeer nauw. De opeenvolgende graven deden rijke schenkingen aan de abdij, onder meer in de vorm van landerijen. Er was een scriptorium, waar handschriften werden gekopieerd en waar rond 1100 de Egmondse annalen werden samengesteld: een belangrijke geschiedenisbron over Nederland in de middeleeuwen. In 1573 ging de abdij in vlammen op. Eeuwenlang herinnerden alleen nog de torens aan het eens enorme complex, totdat ook deze in 1800 werden afgebroken. De opgravingen van 1938–1948 maakten het mogelijk de plattegronden van de beide abdijkerken en zelfs van het oorspronkelijke, houten nonnenklooster te reconstrueren. De aangetroffen skeletten – waaronder dat van graaf Floris I – werden recentelijk met moderne methoden onderzocht. Nieuw onderzoek naar de bodemvondsten leverde een schat aan informatie op over de bewoning van het terrein vanaf de Romeinse tijd tot aan de verwoesting van de abdij door de Geuzen.