In 2002 had Willem Jan Otten naar eigen zeggen een vruchtbare schrijverszomer. Dit dagboek vormt daar de weerslag van. Otten doet verslag van de voortgang van zijn schrijfwerk, maakt notities bij de boeken die op zijn pad komen, reageert op de actualiteit (de moord op Fortuyn) en denkt hardop na over de grote en kleine dingen des levens: de verkoop van zijn zeilboot, het 'recht'op zelfmoord, de verlokking van het roken, het succes van Connie Palmen. En passant schrijft hij mooie necrologiën over de doden van deze zomer: Adriaan Morriën, Gertrude Starink, Ed Herdrick - uitvinder van de frisbee - en Andreas Burnier. Rode draad in dit verassend veelzijdige dagboek is zijn geloofsverlangen, dat hij onderzoekt aan de hand van Theologisch Traktaat van Czeslaw Milosz. Al lezend tast Otten naar nieuwe woorden en wegen in de ontwikkeling die hij eerder beschreef in zijn lezing Het wonder van de losse olifanten en zijn artikel 'De onwaarschijnlijke Christus'. Willem Jan Otten (1951) is een veelzijdig auteur. In de loop der jaren heeft hij alle grote genres in de literatuur tot zijn werkterrein gemaakt: poëzi, verhalend proza, toneel, kritiek en essayistiek. In 1999 werd zijn gehele oeuvre bekroond met de Constantijn Huygensprijs. Onlangs verscheen zijn nieuwe dichtbundel Op de hoge.