De hoofdpersoon van deze novelle heeft ruzie met zijn vrouw en belandt in een cafetaria. Om het goed te maken tracht hij door een sonnet, zelfs een sonnettenkrans, voor haar te schrijven. Hij noteert: Aan mijn vrouw. De inspiratie blijft echter uit. Hij zakt weg in herinneringen en vertelt de zwijgzame eigenaar van de cafetaria over zijn getroebleerde leven en over zijn zenuwzwakte, etalagebenen, duizelingen en dwanggedachten over de dood.