In De breekbaarheid van het goede bestudeert Martha Nussbaum verschillende opvattingen over moreel geluk uit de Oudheid. Daarbij gaat ze in op het fundamentele ethische probleem van de weerloosheid van het waardevolle: dat wat de klassieke filosofen als grondleggend beschouwen voor een goed en gelukkig leven blijkt vaak kwetsbaar voor onbeheersbare invloeden van buitenaf. Aan dit belangrijke en intrigerende probleem hebben de Grieken veelvuldig aandacht besteed, maar in de geschiedenis van de westerse filosofie werd er tot nu toe weinig over geschreven. Nussbaum behandelt dit thema zoals ze over zoveel andere filosofische onderwerpen heeft geschreven: in een inzichtelijke en aantrekkelijke vermenging van filosofie en literatuur.