Op een zondag na de eredienst bonsde een jongen op de deur van Herman Schützer, in zijn tijd een redelijk beroemde vroedmeester te Stockholm. Hij ging dun gekleed en stond te trappelen en stotteren van opwinding. In de Lilla Tvärgränd lag een vrouw in barensnood. Of mijnheer de dokter snel wilde komen. Het was een zaak van leven of dood. Voor wie, vroeg Schützer. Voor allebei, hijgde de knaap. Schützer knipperde tegen de sneeuwvlokken. Het was nog maar november en toch sneeuwde het. Over de daken legde zich een dunne sneeuwdeken die geen warmte te bieden had. De zondag is een rustdag, antwoordde hij. De barende vrouw is klein van stuk, zei de jongen, een dwergin. Toen Schützer dat hoorde, aarzelde hij geen moment. Het ongewone en ingewikkelde lokte hem. Hij liet zijn jas brengen.