In De dertig dagen van Sint Isidoor bindt H.M. van den Brink de strijd aan met de vele voor- en tegenstanders die het stierenvechten in de loop der eeuwen heeft gehad. Hij schrijft over de bezwaren van de Kerk, het enthousiasme van de gewone mensen, de fascinatie van schilders en schrijvers en de vele verklaringen die geleerden en filosofen hebben bedacht voor het voortbestaan van een gebruik dat in het beschaafde Europa van de twintigste eeuw eigenlijk allang niet meer thuishoort. Vervolgens probeert hij op een andere manier een antwoord te vinden op dezelfde vraag: niet in theorie, maar in praktijk. Tijdens het jaarlijkse hoogtepunt van het stierenseizoen, de Madrileense Feria de San Isidro, hield hij een maand lang een nauwgezet dagboek bij van de verrichtingen in de arena. Regen en bloed, angst en afschuw, bewondering en vervoering zijn de ingrediënten in een reeks kronieken die eindigt in een voorzichtige lofzang op de Spaanse manier van leven.