Familie duurt een mensenleven lang, zegt de dichter, en ontwapenend en dwingend, liefdevol en stroef blijft de verhouding van vader en zoon, ouder en kind in het geval van 'De dichter en de dief'. Aan het woord komt de joodse schrijver Joseph Penso de la Vega, die bij de dood van zijn vader in 1683 gedwongen is de erfenis te aanvaarden - die hem tot een van de rijkste mensen van Amsterdam maakt, maar ook de uitdrukkelijke voorwaarde inhoudt dat hij koopman wordt en de zeer winstgevende familiehandel in Amsterdam voortzet. Daarnaast is er een moderne jongen aan het woord in het Amsterdam anno nu, die tot zijn eigen stomme verbazing een portemonnee van een toerist rolt en zich daarmee een erfenis van een heel andere orde op de hals haalt: keurig opgevoed is hij tot een daad van kleine criminaliteit vervallen die om een koersverandering in zin bestaan schreeuwt. 'De dichter en de dief' is een opwindende mix van voorbestemming en vrijbuiterij, van berusting en rebellie.