In de ABC-dialogen laat Voltaire de gesprekspartners A (een Engelsman) B (een Hollander) en C (een rijke katholiek uit de buurt van Venetië) discussiëren over tal van maatschappelijke onderwerpen, maar vooral over de inrichting van de Staat, over de wetten en het recht in het algemeen. In Voltaires onnavolgbare stijl passeren de verschillende ideeën van de achttiende eeuw en daarvóór, maar vooral die van Voltaire zelf, de revue. De ABC-dialogen onderscheiden zich van de meeste vroegere dialogen doordat de gesprekspartners alle drie redelijke mensen zijn; het zijn geen karikaturen tegen wier onnozele overtuigingen Voltaire zijn ideeën zou kunnen afzetten. A, B en C verdedigen de in hun land geldende opvattingen, maar staan tegelijkertijd voor bepaalde aspecten van het denken van Voltaire. Hij is terug te vinden in hen alle drie. In de laatste dialoog komen de oude thema's over God, het ontstaan van het heelal en het probleem van de scheppende kracht weer aan bod. De conclusie is dat het menselijk weten beperkt is en dat tolerantie en rechtvaardigheid belangrijker zijn dan discussies over wat onbegrijpelijk is en blijft. De strekking is optimistisch: het bijgeloof ontketent stormen, de filosofie brengt die tot bedaren.