* ‘Wat regent het, o wat regent het!’ zou men als motto boven dit gewrocht kunnen schrijven. [...] Dergelijke romans doen mij snakken naar het oogenblik waarop men ook bij ons een grooten brandstapel zal aanleggen. - Jeanne de Bruyn in Volk en Staat van 2/3 juli 1944 Eind mei 1944, toen de nederlaag van nazi-Duitsland al in de lucht hing, verscheen in Brussel de roman Abel Gholaerts. De door de bezetter gecontroleerde pers in Vlaanderen reageerde ontzet. Veel te zwart, volstrekt uitzichtloos en ronduit decadent, zo werd eensgezind geoordeeld. ‘Een schimmelplant!’ De ene criticus wenste de hoofdpersoon van het werk ‘een snelle dood door zelfmoord’ toe, een andere meende dat het ‘schrijversras waartoe Boon behoort, moet uitgeroeid worden als het voor gezondmaking onvatbaar is’. ‘Abel Gholaerts stinkt naar den beerput’, aldus een derde. ‘Wij hopen dat het de laatste keer is, dat dergelijke neurasthenieke literatuur het licht zal zien.’ Ook ná de bevrijding nog ervoer menigeen het boek als a sick joke. Een katholieke recensent zuchtte: ‘’t Is vreeselijk van gruwelijkheid en mottigheid.’ Vervolgens ging Boon doen alsof hij zelf van schaamte in de grond wilde kruipen. Pas in 1968 zou de schrijver toestemmen in een tweede druk van deze romantische kunstenaarsroman, waarin hij zijn diepste angsten, twijfels en wensen projecteerde op de biografie van Vincent van Gogh. Tegenwoordig behoort Abel Gholaerts volgens velen tot het allerbeste wat deze Volksschädling ooit heeft geschreven.