In 1978 worden zes vluchtelingen, een meisjes, haar vader en vier 'ooms', uit de zee opgevist en beginnen een nieuw leven in SanDiego. De verbeelding van het kind tovert de dagelijkse realiteit van kriebelende jurkjes en armzalige appartementen om in een bovennatuurlijke wereld. Ze observeert alles zeer intens, hoort levenloze voorwerpen om hulp roepen en wacht op haar moeder. Zelfs wanneer het gezin weer wordt herenigd verliest die wereld niets aan haar onwerkelijkheid. Terwijl het meisje opgroeit blijft ze observeren, maar steeds vaker richten haar nuchtere, onschuldige overpeinzingen zich op onoplosbare, traumatiserende gebeurtenissen: de catastrofe die haar vaderland overspoelde, de verdrinking van haar broer, en, het meest onontkoombaar, haar vaders hopeloze woede in zijn strijd om zich te handhaven.