Op een dag dat hij varkens hoedt in een eikenbosje, ziet een boerenjongen een koets stilhouden op de weg. Een weelderig opgetooid meisje stapt uit en schort haar rokken hoog op voor de beduusde ogen van de jongen. Die fonkelende verschijning, dat blanke vlees en dat kant, de arrogante manier waarop de machtigen genieten van luxe en schoonheid, die wil hij zelf bezitten. Gian Domenico Desiderii, de beid van dit verhaal, werkte twintig jaar in dienst van landschapsschilder Claude Lorrain. Maar het schilderen Zou geen prins van hem maken. Hij sticht zijn rijk in het hart van de bossen, een rijk zonder illusies, waarin alleen onmiddellijke geneugten tellen. 'Vervloek de wereld, zijn vloek heb je al.'