Hubert Minel haat zijn moeder. Zestien jaar lang zag hij met verachting alleen maar de smerige truien die ze droeg en de broodkruimels in haar mondhoeken, wanneer ze luidruchtig at. Naast deze dingen ziet hij ook nog iets positiefs in haar. Verward door hun relatie met liefde en haat, maakt Hubert een paar puberale dingen mee.